maandag 10 juli 2017

Vrijwilligers en dienstplichtigen: een wereld van verschil

Veel verhalen over de Tiendaagse veldtocht kennen we uit de dagboeken van de Studenten Vrijwilligers. Vaak klinkt in deze dagboeken door hoe zelfingenomen ze waren. In de weinige dagboeken die bekend zijn van ‘gewonen soldaten’ wordt geen verslag gedaan van uitgebreide maaltijden, het interieur van de gastheer of drankgelag. Hier gaat het over verveling, vervuilde inkwartieringsplaatsen, schaarste, ziekte en de provoost.

Het oplevend patriottisme dat zoveel studenten in beweging gebracht had klonk niet door in alle lagen van de bevolking. Voor degene die zich geen remplacement konden veroorloven was het verplichte verblijf in het leger een jarenlange hinderlijke onderbreking van het dagelijkse leven en geen verheven ideaal voor koning, volk en vaderland. De gemiddelde soldaat  had weinig nationaal sentiment want de meesten waren laag geschoold en weinig kaas gegeten van politiek of staatszaken.


Tot 1898 bestond er voor de dienstplichtige jongens de mogelijkheid de diensttijd te laten vervullen door een vervanger, het remplacement. Een plaatsvervanger nam, tegen betaling, de plaats in.
Vooral in de hogere kringen werd er de voorkeur aan gegeven om de zonen niet persoonlijk hun dienstplicht te laten vervullen. De studie kon afgewerkt worden zonder jarenlange onderbreking vanwege dienstplicht. Daarnaast was er zeker sprake van een standenmaatschappij, door de diensttijd te vermijden hoefde deze studenten zich ook niet op te houden met ‘onwetend volk’.
Studenten, die eerder hun dienstplicht doorschoven naar een lagere stand, nemen in 1831 dienst vervuld met patriottisme, om voor volk en vaderland te dienen. Maar dit dienen gebeurt wel  in vrijwilligerskorpsen met de eigen klasse, gescheiden van de dienstplichtige soldaten.

Bron: van Roon E.W.R. (2013) Lotgevallen: De beleving van de dienstplicht door de Nederlandse bevolking in de negentiende eeuw
Afbeelding: Spotprent op de verbaasde Belgen in hun blauwe kielen die verrast worden als de Nederlandse militair over de grens stapt bij Baarle-Nassau/Baarle-Duc. Tijdens de Tiendaagse Veldtocht, 2-12 augustus 1831. ( Coll. Rijksmuseum, Amsterdam, maker anoniem)

De Utrechtse Vrijwillige Jager Pieter Jacob Costerus (1806-1862) in Tilburg, 1831

Tijdens de Belgische kwestie in de jaren 1830-1831 waren er heel wat troepen in het zuiden van ons land geconcentreerd. Hierbij werden ook vrijwillige Utrechtse en Leidse studenten ingezet. De Tiendaagse Veldtocht in augustus 1831 zou een definitieve scheiding van noord en zuid tot gevolg hebben.

Afb. 1
Onder die vrijwilligers bevond zich Pieter Jacob Costerus, de op 3 oktober 1806 geboren zoon van de Edamse burgemeester. Hij was student aan de Utrechtse Hogeschool, waar hij aanvankelijk voor predikant studeerde, maar later promoveerde tot doctor in de letteren op het proefschrift In Euripideae Philosophiae locum, qui est de amore. Als lid van deze Utrechtse Vrijwillige Jagers heeft hij nauwelijks aan de gevechten deelgenomen. Zijn brieven en dagboek zijn bewaard gebleven en in 1917 door zijn zoon dr. J.C. Costerus in samenwerking met dr. M.G. de Boer in druk uitgegeven.

Vele brieven zijn vanuit Tilburg geschreven, de plaats waar hij van januari tot half april 1831 was ingekwartierd. Op 4 februari 1831 meldt hij in zijn dagboek: ‘Ik bezigtigde op dezen dag de voornaamste lakenfabriek, welke zich te Tilburg bevindt. Dezelve behoort aan den heer Jellinghaus & Comp. Vóór de omwenteling, waarvan wij de gevolgen nog moeten zien, genoten de fabrieken alhier een matig debiet, maar sedert den opstand in België, waardoor de fabrieken te Verviers natuurlijk van de leveranciers van het gouvernement verstoken zijn, is de drukte, bij de verbazende behoeften van het leger, zoo ontzettend toegenomen, dat bij genoemde firma, alleen in de fabriek 400 en buiten dezelve nog 1200 menschen werkzaam zijn. Het was voor mij inderdaad een belangrijk gezigt, de wol, waarvan wij laken dragen, in allerlei gedaanten te zien en langzamerhand tot haar gewigtige bestemming te zien naderen’.



Op 22 maart 1831 schrijft hij vanuit Tilburg ‘Weken achtereen niets anders te doen te hebben, dan
Afb. 2
twee malen daags een appèl bij te wonen, dat een 1/4 uur duurt’. Hij zou graag boeken tot zijn beschikking hebben om de tijd door te komen. Al was het zelfs de niet veel betekende bibliotheek van ds. Van der Ven aan het thuisfront: ‘ware zij hier, zij zou voor mij een kostelijke schat zijn’, zo schrijft hij. En over Tilburg zegt hij verder: ‘In eene plaats als deze, met circa 12.000 bewoners, heb ik nog maar éénen boekverkooper gezien, indien men namelijk met dezen naam mag bestempelen eenen man, die behalve wit papier en chitsen vellen, gebedenboeken voor Roomschen en schoolboeken voor kinderen ter koop aanbiedt en wiens keurigste werk misschien bestaat in de geschiedenis der bekeering van eenen jood, tot ? raadt eens, natuurlijk, tot het Roomsche geloof’. Vermoedelijk wordt met deze boekverkoper A. van der Voort aan de Markt bedoeld.
Afb. 3
Over Tilburg heeft Costerus niet veel goeds geschreven. De verveling heeft hem danig parten gespeeld. Hij is dan ook verheugd dat hij in april 1831 naar Eindhoven mocht vertrekken:
‘Niemand ten minste blijder dan ik, toen ik vernam, dat wij naar Eindhoven zouden gaan. De schrale, smeerige, onsmakelijke, eentoonige maaltijden; de lage vrekheid van onze hospita; de onbegrijpelijke geesteloosheid der kinderen, ziet, deze dingen maakten op zich zelve het huisselijk leven ongenoegelijk. Doch dit was niet alles. Indien al gansch Noord-Brabant in ergerlijken priesterdwang zucht, indien men al in dat uitgestrekte gewest nergens verhevene denkbeelden ontmoet, op geene plaats voorzeker is de domkopperij grooter, op geene plaats het gebrek aan edele grondbeginselen meer zigtbaar, dan te Tilburg’.

Van de verdere loopbaan van Pieter Jacob Costerus is bekend dat hij van 1833-1835 conrector was van de Latijnse scholen te Oldenzaal, tot 1840 te Hoorn en tot 1843 eveneens te Arnhem. Daarna werd hij rector van de Latijnse school te Sneek, alwaar hij op 16 maart 1862 overleed. Costerus heeft nog literaire, historische en ‘algemeen maatschappelijke’ geschriften gepubliceerd.

Bronnen
  • Dr. M.G. de Boer en dr. J.C. Costerus, Brieven en dagboek van den Utrechtschen Vrijwilligen Jager Pieter Jacob Costerus 1830 en 1831 (Amsterdam 1917).
  • Ronald Peeters, De Paap van Gramschap. Vier eeuwen schrijven en drukken in Tilburg (Tilburg, 1992), p. 38-39. Ook op: http://www.cubra.nl/De-paap-van-gramschap/c.htm#Costerus,_Pieter_Jacob
  • Marcel C.A. van der Heijden, Lys Sint Mourel en andere Tilburgse schatten. Tilburg in het werk van enkele schrijvers (Tilburg, Jan van Laarhoven B.V., 1994), p. 33-36 (‘Brieven en dagboek. Pieter Costerus'’.

Afbeeldingen
  1. Pieter Jacob Costerus (1806-1862). (Coll. Ronald Peeters)
  2. De Hoofdwacht op de Heuvel in Tilburg met Utrechtse Vrijwillige Jagers, 1831. Litho M.A. van Straaten (steendruk Houtman te Utrecht). (Coll. Regionaal Archief Tilburg).
  3. Het wachthuis ‘De Nachtegaal’ aan de Koestraat in Tilburg, 1831. Litho Desguerrois naar L.C. Hora Siccema. (Coll. Regionaal Archief Tilburg).

Auteur: Ronald Peeters, voormalig hoofd Stadsmuseum Tilburg en auteur. Hij beschreef ook de Stadscollectie Tilburg van Stadsmuseum Tilburg.